📜 Het verhaal achter paneel 1: Het Verzet
Op deze pagina lees je het verhaal achter Paneel 1: Het Verzet in Rossum. Hierop staat een foto van een eenheid van de Nederlandse Binnenlandse Strijdkrachten (NBS) tijdens de laatste maanden van de Tweede Wereldoorlog. De meeste mannen op de foto kwamen uit Rossum en omgeving, maar opvallend genoeg maakten ook vier Russische krijgsgevangenen deel uit van deze groep.
Hoe kwamen zij hier terecht? Wat was hun rol in het verzet? En wat is er met hen gebeurd na de oorlog?
Daarnaast lees je het indrukwekkende verhaal van Marcel Kortenbout van der Sluys, een verzetsstrijder die onderdook op havezate Het Everloo en actief betrokken was bij sabotageacties en steun aan geallieerde piloten. Zijn getuigenis werpt nieuw licht op de gebeurtenissen rond de bevrijding van Twente in april 1945.

Eenheid van de Nederlandse Binnenlandse Strijdkrachten.
Fascinerend als je naar de foto kijkt…
Zesentwintig stoere mannen, met elk een geweer of pantservuist in de handen, kijken trots naar de camera. Ze zijn gekleed in een blauwe overall, waarbij de meesten om de linkermouw een witte band dragen. Enkelen hebben een colbert aan. De man op de voorgrond in het midden laat trots een vaantje zien. Jammer genoeg is de tekst niet leesbaar.
Het gaat hier om een eenheid van de Nederlandse Binnenlandse Strijdkrachten, actief in het laatste deel van de Tweede Wereldoorlog en rond de bevrijding in 1945. De meeste leden zijn afkomstig uit de regio Rossum-Volthe, enkelen uit De Lutte, Oldenzaal, Almelo en Rotterdam.¹
De eenheid afdeling Rossum-Volthe
Deze foto, die ik enkele jaren geleden kreeg van een broer van mijn moeder, verraste mij. Ook hij, Jan van Benthem uit Rossum, staat erop. Maar deze foto verraste mij vooral, omdat van deze eenheid ook vier Russische jongemannen deel uitmaakten. Hoe is dat mogelijk?
Ook dook er een namenlijst op met een overzichtstekening van de foto, met daarbij opgeplakt een memo en een foto van Jan Hutten als nr. 27.
Op de memo staat te lezen:
“Waarde Heer Haasteren,
Dank voor uw medewerking en hierbij de foto + overzicht aanwezigen retour.
Met vriendelijke groeten,
E. ten Cate.”
Wie staan er op de foto?
Bekende namen uit Rossum-Volthe die we op de foto aantreffen zijn:
- Hendrik Roesthuis (nr. 1)
- Johan Morsink (nr. 2)
- Jan van Benthem (nr. 5), zoon van wegwerker Jan van Benthem
- Bernard Deterink (nr. 7)
- Herman Hutten (nr. 15), caféhouder
- Hendrik Racer Palthe (nr. 16), eigenaar van havezate Everloo
- Bernard Oude Sanderink (nr. 18)
- Hein Oude Engberink (nr. 20)
- Gerrit Stegge (nr. 21)
- Hein Morsink (nr. 24)
- Jan Bosch (nr. 25)
Ook staat Egbert ten Cate (nr. 13) op de foto, afkomstig uit een Almelose textielfamilie die bevriend was met de familie Racer Palthe.
Verder zien we Harm Sanderman (nr. 17) uit Oldenzaal, knecht bij Racer Palthe.
Drie Rotterdammers in Rossum
Op de foto staan ook drie mannen uit Rotterdam. Zij behoorden tot de zogenaamde Opbouwdienst. Dit waren oud-militairen die zich hadden aangemeld bij de Nederlandse Arbeidsdienst, ingesteld door de Duitsers, waardoor ze krijgsgevangenschap konden ontlopen. In Rossum hielden ze zich onder andere bezig met het delven van fosforieten.
- Ir. Jan Cleyndert (nr. 22) was de commandant van de BS Rossum. Hij woonde sinds augustus 1941 met zijn gezin in de oude pastorie. In februari 1946 vertrok hij met zijn Zweedse vrouw en drie kinderen naar Zweden.
- Jaap Heshof (nr. 4), adjudant van Cleyndert, woonde sinds april 1942 in de pastorie. Hij had eerder gevochten in de Spaanse Burgeroorlog (1937-1938) en verloor daardoor tijdelijk zijn Nederlanderschap.
- Bertus van Haasteren (nr. 12) woonde van februari 1942 tot augustus 1945 bij Hutten en vertrok daarna naar Rotterdam.
De Lutte en andere verzetsleden
Ook uit De Lutte stonden er verzetslieden op de foto:
- Gerrit Olthof (nr. 14), jachtopziener bij Ten Cate
- Zijn zoons Herman (nr. 19) en Gerrit (nr. 8)
Daarnaast treffen we op de foto Gerard A.J. Veldhuis (nr. 26) aan, jachtopziener op landgoed Het Hakenberg, eigendom van de familie Blijdenstein.
Als nummer 27, niet op de groepsfoto, is toegevoegd Jan Hutten uit Rossum, broer van Herman.
Als laatste noem ik Marcel Kortenbout van der Sluijs (nr. 10). Hij was afkomstig uit Almelo en ondergedoken bij Racer Palthe. Met hem had ik een interview. Dan hebben we alle Nederlandse leden genoemd.
Maar waar komen nu die vier Russische jongens vandaan? Zij worden in het overzicht aangeduid met:
- Jacob (nr. 3)
- Grote Iwan (nr. 6)
- Boris (nr. 9), bijgeschreven op de memo als ‘commandant in economie’
- Kleine Iwan (nr. 11)
In gesprek met Marcel Kortenbout van der Sluys
Op 29 juli 2015 had ik een gesprek met de 88-jarige heer Marcel Kortenbout van der Sluys in zijn huis te Spankeren. Het onderwerp was zijn actieve bijdrage aan de Nederlandse Binnenlandse Strijdkrachten (NBS/BS), eenheid Rossum-Volthe-De Lutte. Aanleiding was de foto van deze eenheid uit 1945, met daarop 26 personen, waaronder Kortenbout. Anno 2015 is hij de enige overlevende!
Nadat ik de auto had geparkeerd, wenkte Marcel Kortenbout mij vanuit de woonkamer om naar de voordeur te komen. Het was een hartelijk welkom en we doken gelijk een fotoalbum in, waarop een gebombardeerd huis stond afgebeeld en ook de bewuste foto met de 26 BS-leden. Ik maakte ook kennis met zijn echtgenote Mieke Kortenbout-Huese. Twee mensen op een respectabele leeftijd, ogenschijnlijk gezond en helder, die samen nog zeer actief zijn.
Kortenbout vertelt

M. Kortenbout van der Sluys.
“Ik heb een bijzonder leven gehad. In de oorlogsjaren woonden wij aan de Wierdensestraat 34 te Almelo, de plaats waar ik op 23 mei 1927 ben geboren. Ons gezin bestond uit onze ouders en drie kinderen. Mijn vader was jurist.
Op 6 oktober 1942 zat ik op de bovenverdieping van ons huis te lezen toen we plotseling werden gebombardeerd. Omdat ik boven zat, werd ik niet bedolven onder het puin en kwam ik er ongeschonden vanaf. Met mijn vader ging het slechter, want hij werd getroffen door een gloeiendhete bomscherf in zijn bovenbeen en heeft drie jaar moeten vechten om te genezen. Uiteindelijk is hij toch 85 jaar geworden.”
Marcel, zijn moeder en zus bleven ongedeerd, zijn oudere broer was toen al ondergedoken.
Op 6 oktober werden door vier Engelse Mosquito’s heftige aanvallen uitgevoerd op de Hengelose industrie (Stork-IJsselcentrale). Het werd een fiasco. Ze vlogen om het doel te bereiken over de spoorlijn, in dit geval de lijn Deventer-Hengelo, maar bij Almelo aangekomen liet het leidende vliegtuig per ongeluk zijn bommenlast vallen. De tweede Mosquito deed dit ook en hierbij werd het station geraakt, evenals de villa van de familie Kortenbout van der Sluys.
Het hoofd van het gezin raakte hierbij ernstig gewond. Bij het station kwam de rijwielbewaarder om het leven.³
De onderduik
De jonge Marcel Kortenbout fietste in 1943 door Almelo en werd aangehouden door een tweetal SD’ers, die belangstelling hadden voor zijn fiets. Gelukkig werd deze niet in beslag genomen, omdat ze deze te oud vonden, maar ze vroegen wel naar zijn leeftijd.
“Zestien jaar,” vertelde hij naar waarheid. Hun antwoord was: “Volgend jaar als je zeventien bent, hebben we je nodig en komen wij je halen.” Dit maakte diepe indruk op de jonge Kortenbout en hij nam zich voor dit niet te laten gebeuren.
In Almelo was de familie Kortenbout bevriend met de textielfamilie Ten Cate, vooral met zoon Egbert ten Cate (afgekort Ep). Deze familie Ten Cate had in Volthe, nabij havezate Het Everloo, een zomerhuis in pacht van de familie Racer Palthe. Ook was een zus van de vader van Marcel gehuwd met een Ten Cate.
Egbert/Ep, die ook op de foto van de NBS voorkomt, nam op een dag Marcel mee naar Volthe. Daar maakte hij kennis met Hendrik Racer Palthe, eigenaar van de havezate en landbouwer van beroep. Dit was een ideale plek om onder te duiken, en dat geschiedde. Voordat hij in mei 1944 zeventien werd, dook Marcel onder op de havezate en werd van stadse jongen boerenknecht.
“Ik sliep op de hooizolder, net boven de ‘niendeur’, en leerde in korte tijd in mijn eentje de acht koeien melken en het andere vee verzorgen. Ik leerde er zelfs takkenbossen maken voor de oven van de ‘mulder’ in Volthe om roggebroden te bakken. Roggebroden met een gewicht van 5 en 10 kilogram.” Zijn ogen stralen als hij het vertelt.
Verzet op havezate Het Everloo
Hendrik Racer Palthe was in die tijd actief betrokken bij het plaatselijk verzet. Er was nog geen sprake van een georganiseerde NBS, dat kwam later pas.
Kleine groepjes mensen pleegden verzet, saboteerden waar mogelijk, hielpen gestrande piloten en militairen en stonden vaak in nauw contact met Engeland. Vanuit Engeland kregen zij door middel van droppings ook hun wapens.
En zo raakte Marcel Kortenbout betrokken bij de verzetsactiviteiten in en rond de havezate. Hendrik Racer Palthe betrok hem hier, ondanks zijn jeugdige leeftijd, nadrukkelijk bij.
Spannende nachtelijke missies
“Het was midden in de nacht dat we samen op de kruising ‘Palthendiek’-spoorlijn Oldenzaal-Denekamp stonden te wachten op een belangrijke Nederlandse verzetsman. Deze kwam echter niet opdagen. Was het een valstrik? Je wist het nooit. Gelukkig liep het goed af.
Ook troffen we eens een Duitse soldaat die niet naar het front wilde, en Hendrik vroeg hem door het been te schieten. Midden in de nacht liep ik soms door het Roderveld met een geweer in de aanslag. Als een Duitse patrouille mij had betrapt, had ik hier nu niet gezeten.”
Kortenbout was diep onder de indruk van Hendrik Racer Palthe en zijn vrouw. Vooral vanwege wat zij met gevaar voor eigen leven en dat van hun gezin met vier kinderen deden in het verzet. Later is daaruit een goede vriendschap ontstaan.
De vier Russische jongens
Marcel: “Ik herinner mij dat in het najaar van 1944 de vier Russische jongens bij ons kwamen wonen.
Plotseling waren ze er, ik had geen idee waar ze vandaan kwamen. In eerste instantie sliepen ze bij mij in het hooi, later werd in het bos voor hen een hut gebouwd, ingekapseld in takkenbossen en voorzien van een klein kacheltje. Daar verbleven ze tot de bevrijding in april 1945.
Er waren vaak bij hen onderlinge spanningen, omdat ze zo dicht op elkaar zaten en niets mochten. En het was er soms ijskoud. Eén van hen heette Jack, hij was onderwijzer. Het is de man die de punt van het vaantje vasthoudt.
Nummer 9 op de foto was de oudste van de groep. Onmiddellijk na de bevrijding kwamen hier Russische agenten om de krijgsgevangen genomen mannen en vrouwen aan te sporen terug te keren naar hun vaderland.
Wij adviseerden hen om niet te gaan. Maar Stalin vond bij hun terugkomst dat zij zich nooit hadden mogen overgeven en dat zij in aanraking waren geweest met het giftige Westen. Ik ben ervan overtuigd dat zij allemaal zijn vermoord.
Er zijn verschillende pogingen gedaan door Hendrik Racer Palthe om bij de Russische ambassade informatie over de jongens te krijgen, maar er kwam geen enkel antwoord.”
Ik vroeg Kortenbout naar namen, vooral van degenen die op de foto stonden. Hij kende er weinig en had hiervoor een eenvoudige verklaring. “Voor de veiligheid werd er nooit met namen gewerkt, en als dat wel gebeurde, betrof het vaak een valse naam, dit om verraad te voorkomen.” Zodoende kon hij ook weinig namen noemen, enkele wist hij nog wel. Hij dacht dat de groepsfoto was gemaakt begin mei 1945, ergens in de nabijheid van de havezate.
Namen die hij kon noemen waren Hein Olde Griep (Hein Roesthuis) en Hutten Herman, van de smid. De drie mannen Olthof wist hij zich te herinneren, evenals Sanderman, afkomstig uit Oldenzaal. Met Harm Sanderman, inmiddels overleden, heeft hij altijd contact gehouden. Harm Sanderman werkte later met moeilijk opvoedbare jongeren.
Zijn vrouw Bep leeft nog en woont in Lochem. Zij was in Rotterdam zeer actief in het verzet. Samen met Marcel heb ik haar later nog bezocht, maar haar toestand was zodanig dat dit geen informatie opleverde. Zij is later overleden. Ook herkende hij Jaap Heshof op de foto. “Dit was een communist, hij had gevochten tegen Franco. Daarbij verloor hij zijn Nederlanderschap, maar kreeg dat na de Tweede Wereldoorlog terug.”
April 1945 – de inzet van de BS Rossum-Volthe
In de maand april 1945, na de bevrijding van Twente, werd de BS Rossum-Volthe ingezet om gevangen genomen Duitse soldaten te bewaken, patrouilles te lopen, zowel lopend als op de fiets.
Actief meevechten, zij aan zij met de geallieerden, was niet aan de orde. Hierover waren afspraken gemaakt. Een van de laatste acties die Kortenbout had meegemaakt, was dat ze met de groep, op verzoek van de Canadezen, een zoektocht bij Millingen uitvoerden naar Duitse soldaten. “We waren gelegerd in een oude cavaleriekazerne.”
Hij kon zich ook nog het diner herinneren nadat ze terugkwamen. Op een bewaard gebleven spottende menukaart, gedateerd 4 mei 1945, met alle handtekeningen van de deelnemers, staat ook zijn naam. Hier wordt echter gesproken over een expeditie naar Amersfoort.⁴

De menukaart van het diner met rechts in het midden de handtekening van Marcel Kortenbout van der Sluijs en daaronder goed leesbaar enkele namen van de Russen.
Indonesië
Na de capitulatie van de Duitsers, begin mei 1945, ging hij zo snel mogelijk naar huis in Almelo. Echter, alvorens hij vertrok, werd hij door de commandant van Rossum-Volthe, ir. J. Cleyndert, gevraagd om zich aan te melden als vrijwilliger voor Indonesië om daar de Jappen te verdrijven.
Cleyndert was geboren in Indonesië. Dit leek Marcel Kortenbout, jong en avontuurlijk als hij was, wel iets, en hij stemde mondeling toe.
Maar thuisgekomen weigerde zijn vader hieraan mee te werken. Hem leek het verstandiger om eerst het gymnasium af te ronden, want Marcel had door de oorlog tot nu toe alleen een getuigschrift van aanwezigheid ontvangen.
Nadat hij als eerste groep van na de oorlog dit diploma in 1946 op zak had, meldde hij zich direct aan voor uitzending naar Indonesië en tekende hij voor onbepaalde tijd. Echter, zo werkte het niet bij Defensie; er moest eerst een gedegen opleiding aan voorafgaan.
Marcel Kortenbout vervulde zijn dienstplicht en werd langzamerhand, wachtend op uitzending, instructeur van jonge militairen. Het gevolg was dat ze hem, zeer tegen zijn zin, niet meer lieten gaan en zo is hij uiteindelijk nooit als militair in Indonesië geweest. “Ook hier heb ik weer veel geluk gehad,” zei hij, “want velen hebben het er daar niet goed van afgebracht.”
Een carrière na de diensttijd
Na tweeënhalf jaar diensttijd wilde Kortenbout toch wat van de wereld zien, maar zijn vader adviseerde hem om, net als hij, jurist te worden.
In februari 1949 begon hij aan de studie rechten in Leiden en rondde deze binnen vier jaar af. “Precies op de dag na de watersnoodramp in Zeeland,” vertelde hij met trots. Op de universiteit ontmoette hij ook zijn toekomstige vrouw Mieke, studente scheikunde. “Ik heb nooit iets met de opleiding gedaan,” zei hij, “ik werd makelaar verzekeringen voor zeeschepen.” Ze trouwden en kregen drie dochters. Later kreeg hij een baan bij een assurantiebeurs in Amsterdam en reisde hij veel de wereld rond. “Dankzij mijn vrouw, die zorgde voor onze dochters,” zei hij nadrukkelijk.
Kortenbout was ook betrokken bij een Nederlands-Engelse ‘joint venture’ en toen de kinderen niet meer thuis woonden, kwamen ze in Hongkong terecht. Na hun pensionering, terug in Nederland, keken ze uit naar een rustig plekje om te wonen en te genieten. Het werd het koetshuis van de Gelderse Toren bij Spankeren.
Laatste jaren
In 2019 verslechterde hun gezondheid en gingen ze wonen in een verzorgingshuis in Amsterdam. December 2019 bezocht ik hen daar; ze oogden zeer broos. In april 2020 stierven zij, binnen een tijdsperiode van tien dagen, aan corona.
De vier Russische jongens – waar kwamen ze vandaan?
Zij worden in het overzicht aangeduid met:
- Jacob (nr. 3)
- Grote Iwan (nr. 6)
- Boris (nr. 9)
- Kleine Iwan (nr. 11)
Per toeval kwam ik op de avond van 5 mei 2015, tijdens de 70-jarige herdenking van de bevrijding in Rossum, in gesprek met Hans Racer Palthe. We maakten een afspraak, en hij vertelde mij op een regenachtige morgen in juli 2015 zijn verhaal en gaf zijn visie over de BS en de vier Russische jongens. Veel informatie had hij van zijn vader en zijn twee oudere broers, Herman en Jan.
Hans werd geboren in de tijd dat zijn vader zich bezighield met het verzet, wat resulteerde in het helpen van gevluchte krijgsgevangenen en het onderdak bieden aan onderduikers en verzetsmensen. Zo was begin februari 1945 bij Racer Palthe korte tijd kapitein Albert Ferdinand Lancker met zijn vriendin Ria Hermans ondergedoken.
Lancker was een van de leiders van het verzet in Twente. Hij sneuvelde op 11 februari 1945 te Wierden. Hans kon in zijn prille jeugd zijn gang gaan. Hij zwierf veel door de bossen rondom havezate Het Everloo en ging op een dag op pad met Sientje Dubbelink (later gehuwd met Hendrik Damink). Zij was als hulp in de huishouding in dienst bij de familie Racer Palthe.
Sientje ging met Hans aan de noordoostzijde van de havezate, zo’n 250-300 meter het bos in, waar ze bij een onder een berg takkenbossen (‘boeskehoap’) verborgen hut voedsel brachten naar een viertal jonge kerels die geen Nederlands spraken. Dit waren gevluchte krijgsgevangenen, die zich vooral overdag schuil moesten houden en geen enkele bezigheid hadden.
De vader van Hans, Hendrik Racer Palthe, was zeer streng, want ook zijn veiligheid en die van zijn gezin was bij onzorgvuldig handelen in gevaar.

Havezate Het Everloo.
Nederlandse Binnenlandse Strijdkrachten
De BS, ofwel Binnenlandse Strijdkrachten (officieel: NBS – Nederlandse Binnenlandse Strijdkrachten), was een in september 1944 opgezette bundeling van de tot dan toe weinig samenwerkende verzetsgroepen.
De Binnenlandse Strijdkrachten kwamen voort uit de drie belangrijkste verzetsgroepen:
- De Ordedienst (OD)
- De Landelijke Knokploegen (LKP)
- De Raad van Verzet (RVV)
Tot 1944 werkten deze verzetsgroepen, voor zover zij al contact hadden, zelfstandig onder supervisie van het Bureau Bijzondere Opdrachten van de regering in Londen. Toen ze werden samengevoegd tot de BS, werd prins Bernhard aangesteld als bevelhebber. In het prille begin van de organisatie waren er nog geen 10.000 BS’ers. De BS was slecht bewapend, maar later werd dit verbeterd door geallieerde wapendroppings. De BS was verdeeld in Stoottroepen en Bewakingstroepen.
In het nog bezette deel van Nederland werden de Stoottroepen aangeduid als Strijdend Gedeelte (SG) der BS. De mannen van de Stoottroepen moesten afkomstig zijn uit het gewapend verzet, meestal oud-militairen.De BS maakte vanaf oktober 1944 een enorme groei door. Die grote toeloop begon in het bevrijde zuiden van Nederland.
De Bewakingstroepen kwamen voort uit mensen die zich vanaf de bevrijding (in het zuiden vanaf najaar 1944) beschikbaar hadden gesteld. Zij werden ingezet om de orde en rust te handhaven en werden ook wel ‘meikevers’ genoemd.
De BS werd mede opgericht om de gewapende verzetsbeweging beheersbaar te houden, vooral nu die op grote schaal van wapens zou worden voorzien. De BS was gebonden aan allerlei regels. Zo mocht men pas als leger, als BS, tevoorschijn komen als de bevelhebber (prins Bernhard) daartoe het sein gaf. De BS had als uniform een blauwe overall en een witte band om de linkerarm met NBS erop. Noch de Duitsers, noch de geallieerden hadden een hoge pet op van de BS.
“Schouder aan schouder”
De BS verwachtte dat ze “schouder aan schouder” met de geallieerden “de moffen” in de pan zouden hakken. Maar de geallieerden sloten op 4 mei 1945 echter een wapenstilstand af met de Duitsers in West-Nederland, met als voorwaarde dat alleen de geallieerden de Duitsers zouden ontwapenen en dus niet de BS. Daarmee waren de BS-mensen enigszins overbodig geraakt. Hun taak beperkte zich dan ook landelijk tot het arresteren en bewaken van gevangengenomen Duitsers, landverraders en ‘moffenhoeren’.
De geallieerden verboden de BS om zich gewapend op straat te vertonen, omdat men bang was dat er anarchie zou uitbreken waarbij de BS’ers de Duitsers en landverraders zouden lynchen.
Een kanttekening hierbij is dat Twente al begin april 1945 was bevrijd. In deze maand tot aan de capitulatie van de Duitsers hebben zij zich wel verdienstelijk kunnen maken. Van september 1944 tot mei 1945 zijn er in totaal 1.730 BS’ers gesneuveld. In mei 1945 waren er in heel Nederland 150.000 tot 200.000 BS’ers. Hierbij kan worden opgemerkt dat de hele illegaliteit naar schatting niet meer dan 25.000 (in 1943) tot 45.000 (1944-1945) deelnemers telde.
Voor de verzetsmensen leek het in 1945 wel of ineens “iedereen bij het verzet was”. Daar hadden ze eerder, toen het erop aankwam, nooit iets van gemerkt. Blijft dat de ongeorganiseerde of spontaan georganiseerde BS tal van verdienstelijke taken heeft uitgevoerd. Pas in 1980 werd het Verzetsherdenkingskruis ingesteld en aan verschillende leden alsnog uitgereikt.
Krijgsgevangenen uit de Emslandkampen
In de graafschap Bentheim en het Emsland waren er vóór de Hitlertijd in de Weimarer Republik (1919-1933) al enkele kampementen die werden gebruikt als onderkomen voor de ‘Freiwillige Arbeitsdienst’.
Werklozen werden ingezet bij de ontginning van het Bourtanger Moor, het grootste moerasgebied van Noord-Europa. Dat soort projecten was opgezet om de hoge werkloosheid in Duitsland een halt toe te roepen en om economisch minder afhankelijk te zijn van het buitenland. Het doel werd echter bij lange na niet bereikt.
Korte tijd na de machtsovername door Hitler op 30 januari 1933 begonnen de nazi’s in Duitsland met het oprichten van concentratiekampen, die nodig waren om de vele politieke gevangenen (zoals vakbondsmensen, communisten, socialisten en intellectuelen) te kunnen onderbrengen. Tegelijkertijd werd gewerkt om Hitler’s ‘wirtschaftliches Programm’ om te zetten in daden.
Zo werd in de zomer van 1933 onder meer het Emsland uitgekozen voor de bouw van een keten van dergelijke kampen, waarvan er uiteindelijk vijftien tot stand zouden komen. Ze hebben wisselende functies gehad: van concentratiekamp en strafkamp tot krijgsgevangenenkamp. De kampen werden streng bewaakt en waren voorzien van een elektrische prikkeldraadomheining.
Dat de kampen juist in het Emsland werden opgericht, had te maken met de ontoegankelijkheid van het gebied en de mogelijkheid gevangenen in te zetten bij de ontginning van het moeras. Hiermee was immers al een begin gemaakt. In totaal werden daar circa 80.000 politieke gevangenen vastgehouden en later tussen de 100.000 en 180.000 krijgsgevangenen. Ongeveer 38.000 mensen, voornamelijk Sovjet-Russische krijgsgevangenen, hebben de kampen niet overleefd.
Tegenover de Russen hielden de nazi’s zich niet aan de Geneefse Conventie. Zij beschouwden hen als ‘Untermenschen’ en niet als krijgsgevangenen. Uitroeien was hierbij hun doel. Bij de inwoners van deze regio is weinig bekend over de kampen, evenals in het grensgebied van Nederland. Er is nu bijna niets van terug te vinden.
Als je de bordjes ‘Kriegsgräberstätte’ volgt, zijn nog wel de begraafplaatsen van de duizenden gevangenen te vinden, voornamelijk naamloos en in massagraven. Wel is er een documentatie- en informatiecentrum over de Emslandkampen. Het bevindt zich in de plaats Esterwegen.
Het Marthalager
De Duitsers waren eind 1942 begonnen met de aanleg van een munitieopslag op een bebost terrein aan de voet van de Paasberg, gesitueerd tussen Paasbergweg-Alleeweg en Siemertweg, nabij Oldenzaal.
Het kreeg de naam Marthalager. Ondergronds, in aarden wallen, maar ook in zogenaamde bunkers, werd munitie opgeslagen. Deze werd in Oldenzaal per spoor aangevoerd. Voor de vanuit de lucht naar doelen spiedende geallieerde vliegtuigen mochten de transporten van het Oldenzaals station naar het ‘Lager’ niet opvallen. Daarom werden voor het vervoer boeren met paard en wagen ingeschakeld. De tientallen Russische krijgsgevangenen deden het verdere werk.
Onze vier Russen waren dus waarschijnlijk krijgsgevangenen uit een van deze Emslandkampen en aannemelijk is dat ze door de Duitsers werden ingezet bij het gevaarlijke werk in de munitieopslag. De commandopost was ondergebracht in boerderij ‘De Elzahoeve’ aan de Denekamperstraat. Het terrein werd zwaar bewaakt.
Explosie op 19 december 1944
Op 19 december 1944 deed zich een zware explosie voor. Tot in de verre omgeving vlogen dakpannen van de woningen. Naar later bleek was een bovengrondse opslag de lucht in gevlogen. Was het een ongeluk? Niemand weet het.
Er zouden veel Russische krijgsgevangenen zijn omgekomen. De Duitsers hebben alles in het grootste geheim opgeruimd. Van het begraven van slachtoffers is niets bekend.
De ontsnapping van de vier Russen
Het is waarschijnlijk dat ‘onze’ vier Russische jongens toen kans hebben gezien om te vluchten en bij Hendrik Racer Palthe terecht zijn gekomen. Mogelijk zijn ze hierbij op weg geholpen door de plaatselijke jachtopziener en verzetsman Cees Sukkel. Van de munitieopslag is niets meer te vinden. Wel staat er een informatiebordje over het Marthalager aan het begin van een voetpad dat vanaf de Alleeweg toegang geeft tot het gebied.

Informatiebord Martha Lager nabij Alleeweg.
Schuilplaats
Volgens Hans Racer Palthe was er nog een andere optie, namelijk dat de vier jongens rechtstreeks bij Racer Palthe zijn gekomen via een vluchtelingenlijn naar boerderij Blankenau in De Knik in Denekamp.
Op deze boerderij woonde de familie Bekkers. Ook zij waren zeer actief in het verzet. Zij hadden bijvoorbeeld directe lijnen naar de Emslandkampen en boden plaats aan vele onderduikers.
De moeder van Hans was afkomstig van de Borgelinkmolen, en deze is gelegen nabij boerderij Blankenau. Een contact met Hendrik Racer Palthe was dus snel gelegd. Maar dit is nooit bewezen.
Marcel Kortenbout vertelde dat op een ochtend een melkrijder ontdekte dat er rook uit een ‘boeskehoap’ kringelde en waarschuwde Hendrik Racer Palthe. Die heeft toen een stevig woord gewisseld met de Russen. De regel was dat, als iemand de hut zou ontdekken, deze door de jongens zou worden overmeesterd en vastgehouden, totdat Hendrik Racer Palthe besliste wat er met de persoon zou gebeuren. Het gevaar van verraad en represailles was zeer groot.
Hans Racer Palthe vertelde dat op een dag de jonge Antoon Welhuis (Reuvers Antoon) tijdens een strooptocht de hut ontdekte en werd ingerekend. Hendrik Racer Palthe had op die avond de moeilijke opgave om met veel verbaal geweld Antoon ervan te overtuigen zich koest te houden. Hij werd daarna vrijgelaten.
Om de tijd te doden en ook voor het geval ze ooit vrij zouden komen, werden er schoolboekjes geleend van de lagere school in Rossum. De Russische jongens probeerden zo door zelfstudie de Nederlandse taal enigszins machtig te worden.
De bevrijding
Toen kwamen de laatste dagen van de oorlog in Twente, begin april 1945. De leden van de gevormde BS-groep Rossum-Volthe werden geïnstrueerd wat te doen als de geallieerden zouden komen. Het thuisfront van de meeste van deze heldhaftige dorpsgenoten wist nauwelijks iets van hun activiteiten. Ze kregen wapens uitgereikt, er werd contact gelegd met de geallieerden en er werden plannen besproken voor als het zover was. Ze zouden echter niet actief deelnemen aan de strijd. Ook de vier Russische jongens werden erbij betrokken. Zij waren onverschrokken, getraind en hadden niets te verliezen.
Tijdens de bevrijdingsperiode werd de Rossumse BS ingezet om landverraders op te sporen en te arresteren en achtergebleven Duitse soldaten op te pakken en te bewaken. Marcel Kortenbout vertelt hierover in zijn interview. Ook de vier Russische jongens waren steeds van de partij. Eind april – begin mei 1945 werd de groep opgeheven en werd er een foto gemaakt, waarbij Jan Hutten ontbrak. Waar de vier Russische jongens zijn gebleven, blijft een vraagteken.
Het tragische lot van de Russische krijgsgevangenen
Een feit is dat het met de Russische krijgsgevangenen slecht afliep. Van de 1,8 miljoen soldaten uit het Rode Leger die in 1945 uit Duitse krijgsgevangenschap terugkeerden, kwam een derde in de zogenoemde ‘arbeidsbataljons’ terecht. Het was een vorm van gedwongen tewerkstelling in hun vaderland. Ruim 100.000 van hen werden ter dood veroordeeld of doorgestuurd naar strafkampen.
Overgave aan de Duitsers en het feit dat ze in aanraking waren geweest met westerse invloeden was voldoende om hen te straffen. Marcel Kortenbout heeft hierover een duidelijke mening: “Ze zijn in hun vaderland bij terugkomst door Stalin vermoord!”
Auteur: Bert Wolbert, Oldenzaal
Bronnen
- Deze foto, inclusief een namenlijst maar zonder toelichting, werd in mei 2005 ook gepubliceerd in ’n Hoesbreef, een herdenkingsuitgave van 60 jaar bevrijding van de Historische Vereniging ‘De dree marken’.
- Resultaten onderzoek Mariët Blokhuis.
- Boek ‘Van Grasmat tot Fliegerhorst’ (1998) – C. Cornelissen jr.
- ’n Hoesbreef, herdenkingsuitgave van 60 jaar bevrijding (blz. 120)
- Boek ‘De Illegalen, Oldenzaal’ (1989) – Coen Hilbrink
- Vijftien Emslandkampen in Duitsland 1933-1945 (2010) – Stichting Heemkunde Denekamp
- Uitgave ‘Plaatsen van herinnering aan de Tweede Wereldoorlog in de gemeente Losser’ (2013)
- Boek ‘De oorlog gaat nooit voorbij. Overijssel 40-45’ (2020) – Marco Krijnsen, pag. 142-147
- Eerder verschenen in ‘Oet de Boerschopn’ (herfst/winter 2011)
Ga terug naar hoofdpagina Herdenkingspanelen | 80 jaar bevrijding Rossum